Hoofdstuk 9
A.F. Heuskens J. Smeets C. Moerkerken
Getuigen Overval Maasbruggen
Onderstaand het geciteerde verslag van enkele collega’s van de brigade Venlo, die op 10 mei 1940 zeer nauw betrokken waren bij de overval op de Maasbruggen bij Venlo. Dit verslag werd geschreven en was bestemd voor het archief van de brigade Venlo. De schrijvers achtten het van belang dat de feiten niet in vergetelheid zouden raken. “Wij waren van oordeel dat het aandeel dat de Koninklijke Marechaussee had, voor het tijdig laten springen van de Maasbruggen in Venlo, niet onvermeld mocht blijven. De hele situatie is omschreven naar de oude toestand van het station te Venlo en de Maasbruggen”. Dit verslag werd niet eerder gepubliceerd.
Overval op de Maasbruggen bij Venlo. Het volgende verslag werd opgemaakt door A.F. Heuskes, J. Smeets en C. Moerkerken.
“Relaas betreffende het aandeel dat personeel van het ‘Wapen der Koninklijke Marechaussee’ en de daarbij ingedeelde soldaten geleverd hebben tijdens de meidagen van 1940, met de inval van het Duitse leger op 10 mei 1940 te Venlo.
Het niet of onjuist vermelden in de in de loop der jaren uitgegeven publicaties in allerlei vorm over de gebeurtenissen op en rondom het station der Nederlandse Spoorwegen, de overweg Vierpaardjes1 en de Maasbrug te Venlo vóór en op 10 mei 1940, geven ons aanleiding hierop nader in te gaan. In de eerste plaats om het daarbij betrokken personeel der Koninklijke Marechaussee en enkele hierbij ingedeelde soldaten recht te doen en in de tweede plaats om de juiste en nimmer vermelde toedracht van de zaak aan de vergetelheid te ontrekken, voordat geen van de daarbij betrokken personen nog in leven is.
Voor wat betreft de situatie in mei 1940
Gedurende de mobilisatie 1939-1940 was de brigade Koninklijke Marechaussee Venlo, naast de normale Rijkspolitiedienst, belast met de bewaking en de daarmede verband houdende controle van de spoorlijn Kaldenkirchen-Venlo en op het station der Nederlandse Spoorwegen te Venlo.
De bewaking van beide objecten was maandenlang, zeven dagen per week en 24 uur per dag, uitgevoerd door personeel van de brigade, versterkt met enkele ten behoeve van de grensbewaking ingedeelde soldaten. De diensten waren van 07.00-13.00 uur, van 13.00-19.00 uur, van 19.00-00.01 uur en van 00.01-07.00 uur. Eén bewakingspost bevond zich op het station der Nederlandse Spoorwegen. Deze post bevond zich in een kamer van het stationsgebouw, gelegen naast de kamer van de stationschef. De continue bezetting van deze post bestond uit één Marechaussee en twee soldaten. De dienstdoende Marechaussee moest zich steeds ophouden in genoemde kamer. In deze kamer bevond zich een aan de muur bevestigde telefoontoestel (met de bekende zwengel). Dit telefoontoestel had een rechtstreekse verbinding met de grote ‘Rivierkazemat’, gelegen ten wensten van de Maas (Blerick), in het verlengde van de Maasbrug en bezet door personeel van het ‘Korps Politie Troepen’.
De opdracht van de dienstdoende Marechaussee was om, in geval van een ongewenst binnenkomende trein c.q. een overval op het station Venlo, eerst de bezetting van de ‘Rivierkazemat’ te alarmeren, via de rechtstreekse telefoonlijn en eventueel daarna de brigadecommandant. Eén van de twee soldaten was belast met de bewaking van de hoofdseinpost ‘Post T’, welke post zich bevond in een vertrek op de loopbrug boven de rails vanaf het station naar de overzijde. Deze soldaat had onder andere tot opdracht om, bij een inval der Duitsers, met een daarvoor beschikbare zware hamer, de sein- en wisselapparatuur van ‘Post T’ te vernielen.
De tweede soldaat moest aan de perronzijde de toegang naar de door de Marechaussee bezette kamer bewaken om een onverhoedse inval van die zijde te voorkomen. Nadat aan de opdracht was voldaan, diende het personeel zich per rijwiel langs de spoorlijn te begeven naar de brug en via deze brug (zo die nog intact was) naar de overzijde van de Maas.
De post aan de spoorwegovergang ‘Vierpaardjes’
Deze spoorwegovergang was gelegen in de spoorlijn Venlo-Kaldenkirchen op ongeveer 1 à 2 kilometer vanaf de Nederlands- Duitse grens. Bij deze spoorwegovergang was een wachthuisje geplaatst voor de bediening van de handels van de spoorbomen van genoemde spoorwegovergang. Opgemerkt moet hierbij worden dat op of langs de spoorlijn vanaf Kaldenkirchen tot het station Venlo geen enkel obstakel was aangebracht. Buiten het wachthuisje, in een putje bij een der slagbomen, was een veldtelefoon2 aangebracht. Deze telefoon stond in rechtstreekse draadverbinding met de Staf van het Bataljonscommando te Maasbree. Deze ‘veldtelefoon’ was alleen te gebruiken als een zich aan de hoorn bevindende handel werd ingedrukt. Met de bewaking van deze post was eveneens belast één Marechaussee en twee soldaten. De Marechaussee en één soldaat hielden zich – buiten hun controletaak – als regel op in het overwegwachthuisje. De tweede soldaat vatte post bij de veldtelefoon.
De post bij de overweg ‘Vierpaardjes’ had tot taak om de van Duitsland binnenkomende treinen te controleren.
Deze treinen moesten stoppen vóór een voor de overweg op onveilig staand sein, waarna de trein op zijn inhoud door de Marechaussee werd gecontroleerd. Als er geen onregelmatigheden werden geconstateerd, werd aan het station doorgegeven dat het sein op veilig en de wissel in de goede stand kon worden gezet. Indien er onraad was, moest de dienstdoende Marechaussee via de ‘veldtelefoon’ het bericht rechtstreeks doorgeven aan de Staf van het Bataljonscommando te Maasbree.
Zo was de situatie in de nacht van 9 op 10 mei 1940. De post op het station te Venlo was vanaf 00.01 uur op 10 mei 1940 bezet door de Marechaussee A.F. Heuskes met twee soldaten. De post aan de overweg ‘Vierpaardjes’ was vanaf 00.01 uur op 10 mei 1940 bezet door de Marechaussee A.C. Jonker met twee soldaten”.
Over de loop der gebeurtenissen in de nacht van 9 op 10 mei 1940 weet de toenmalige Marechaussee J. Smeets, geboren op 8 april 1916, het volgende te herinneren. “Tot 10 mei 1940 te 00.01 uur had ik, met twee soldaten, de voorgeschreven dienst verricht bij de spoorwegovergang ‘Vierpaardjes’. Op dat tijdstip werd ik afgelost door de Marechaussee A.C. Jonker met twee soldaten. Daarna begaf ik mij per rijwiel via de Kaldenkerkerweg naar de Marechausseebrigade aan de Brugstraat 2 te Venlo. Op de Kaldenkerkerweg heerste een grote wanorde. Op die weg bevonden zich veel mensen, onder hen waren veel vrouwen met huilende kinderen, die hun woningen moesten verlaten, omdat militairen bezig waren de langs de Kaldenkerkerweg staande bomen met springstoffen zodanig te laten vallen, dat daardoor de weg werd versperd. Van de verlaten woningen stonden de deuren en ramen wijd open. Bij aankomst op de brigade meldde ik een en ander aan de brigadecommandant de opperwachtmeester L.H. Curfs die zei: “Wij kunnen niets doen, wij zijn geconsigneerd3 en mogen de brigade niet verlaten”.
Daarna heb ik met de aanwezige collega’s, zoals ook de wachtmeester C. Moerkerken, tot ongeveer 04.00 uur in spanning afgewacht wat te gebeuren stond. Hoe later het werd, hoe harder door de aanwezigen werd gemopperd omdat er blijkbaar, evenals in november 1939 en daarna, weer onnodig de alarmtoestand was afgekondigd.
Omstreeks 04.00 uur vroeg ik aan Moerkerken: “Zullen we eens op de Kaldenkerkerweg gaan kijken of de mensen daar weer onderdak zijn?” of woorden van gelijke strekking. Moerkerken zei toen tegen mij: “Dan moeten we eerst de opper toestemming vragen”.
Nadat ik, Moerkerken, daartoe toestemming had gekregen van de brigadecommandant, zijn wij, Moerkerken en Smeets, per rijwiel, naar de Kaldenkerkerweg gereden tot bij een langs die weg gelegen groot gebouw. Terplaatse waren militairen bezig om bomen, die bij het ‘springen’ niet omgevallen waren, alsnog neer te halen.
Een sergeant-majoor met een boterham op de vuist en zijn mond vol brood kwam aldaar bij ons en zei: “Er is weer alarm.” Enige ogenblikken later hoorden wij uit de richting van de overweg ‘Vierpaardjes’ meerdere (geweer)schoten, die snel in aantal toenamen. Wij zijn toen hals over kop over de Kaldenkerkerweg teruggereden richting brigade. Daar bleek dat de Kaldenkerkerweg onder vuur lag, omdat er werd geschoten vanuit een trein die vanuit de richting van de overweg ‘Vierpaardjes’ in de richting Venlo-Station reed, over het langs die weg gelegen rangeerterrein.
Wij zijn toen een zijweg van de Kaldenkerkerweg ingereden tot wij kwamen op de T-kruising van die weg, mogelijk de Leutherweg. Daar werden wij plotseling omsingeld door een groot aantal zwaar bewapende Duitse militairen die, per rijwiel, vanaf de ‘Groote Heide’ Venlo binnenreden. Door enkele van die militairen werden wij ontwapend (pistool met pistoolkoord afgenomen), waarna deze militairen hun weg vervolgden. Voor het bovenraam van een daar staand hoekhuis stond een vrouwspersoon. Daar wij de brigade en de brug toch niet meer konden bereiken, vroegen wij deze vrouw ons binnen te laten om ons zodoende te onttrekken aan gevangenneming door de Duitse militairen. Deze vrouw verkeerde in de mening dat er zojuist Nederlandse militairen per rijwiel langs gekomen waren en zij wilde niet aan ons verzoek voldoen. Wij zagen niet de kans om deze vrouw duidelijk te maken wat er eigenlijk gaande was.
Toen wij onze weg vervolgden werden wij bij een volgend kruispunt (mogelijk de Waterleidingsingel) klem gereden door een groot aantal gecamoufleerde ‘rupsvoertuigen’ en militairen in Duits uniform. Door een in Duits uniform gekleed persoon werden wij daar in zuiver Nederlands aangesproken met de mededeling: “Het spijt mij heren, maar u moet met mij mee naar de Maasbrug om, voorop lopende, ons de gelegenheid te bieden de brug onbeschadigd in handen te krijgen”, althans woorden van gelijke strekking, waaruit duidelijk de bedoeling bleek. Ons protest tegen deze handelswijze had geen gevolg en onder bedreiging met vuurwapenen en dreigementen werden wij gedwongen ons in de richting van de Maasbrug te gaan. Toen wij gekomen waren ter hoogte van de Marechausseebrigade, op ongeveer 100 meter afstand van de brug, hoorden en zagen wij, dat de brug met een luide knal werd opgeblazen.
Toen wij aan de Venlose kant van de brug aankwamen, werden wij omringd door een groot aantal, wild uitziende en opgewonden Duitse militairen, die hun woede uitten omdat de brug vernield was. Zelfs werd er in onze richting wijzend geschreeuwd: “Schiet ze maar dood”. Op het nog aanwezige deel van het brugdek lagen een paar gewonde Duitse militairen. Wij kregen bevel deze militairen van het brugdek (dat onder vuur lag) te halen en in veiligheid te brengen, wat ons gelukte. Ik, Moerkerken, meen mij te herinneren dat één van deze militairen het ons ontnomen pistool met pistoolkoord bij zich had. Kort daarop werd de plek onder vuur genomen, afkomstig van mortieren aan de Blerickse zijde, achter de ‘Frederik Hendrik kazerne’. Hierop trokken de Duitse militairen zich terug en werden wij meegevoerd, nadat wij op de Brugstraat nog hadden moeten helpen een gewonde Duitse militair in een auto te leggen. Met enkele andere Nederlandse militairen werden wij samengebracht op de fundamenten van het toen in aanbouw zijnde postkantoor te Venlo. In de loop van de dag werden wij overgebracht naar een lokaal van het station te Venlo. Vandaar de volgende dag naar Kaldenkirchen (D) als krijgsgevangene en vandaar – na een verblijf in een tentenkamp te Bocholt (D) – naar een kamp in Stargard in Oost-Pommeren (D). Terugkeer uit krijgsgevangenschap op 9 juni 1940 via Berlijn naar Hengelo.
Tijdens ons verblijf op het station te Venlo merkten wij dat er door de Duitsers gezocht werd naar de Politieman (althans iemand in donker uniform) die enkele Duitse militairen op het station had beschoten en dat een van ons daarvoor werd aangezien. Later werd duidelijk dat men op zoek was naar de Marechaussee Heuskes, die bij de overval op het station met een soldaat enkele Duitsers had uitgeschakeld”.
Het verloop van de gebeurtenissen bij de overweg ‘Vierpaardjes’ in de morgen van 10 mei 1940 Getuigen
“Van de bezetting in die morgen bij de overweg is de Marechaussee A.C. Jonker niet meer in leven en de namen van de hem toen toegevoegde soldaten zijn niet bekend. Over de gebeurtenissen daar kan J. Smeets zich van horen zeggen, ondermeer uit de mond van A.C. Jonker, het volgende herinneren, dat door mij Heuskens, kan worden bevestigd.
Het moet omstreeks 04.00 uur in de morgen van 10 mei 1940 zijn geweest dat de Marechaussee A.C. Jonker, de twee soldaten en de toen dienstdoende overwegwachter, uit de richting Kaldenkirchen (D) een niet gemelde trein zagen naderen. Deze trein reed vermoedelijk door het onveilig sein en stopte, waarop een aantal Duitse militairen deze trein verlieten, kennelijk met het doel de wissel om te leggen. De Marechaussee Jonker stak de loop van een karabijn door een raampje van het overwegwachthuisje naar buiten en gaf de soldaat opdracht hetzelfde te doen. Daarna openden beiden het vuur op de Duitse militairen. Onmiddellijk werd het vuur van Duitse zijde beantwoord. Hierbij werd dwars door het overwegwachthuisje geschoten, waarbij de overwegwachter genaamd ter AA of van der AA, bij ons bekend als ‘de dikke Dorus’ door een ‘schampschot’ in zijn nek, niet gevaarlijk werd verwond. De bij de ‘veldtelefoon’ buiten opgestelde soldaat, die met die telefoon het Bataljonscommando te Maasbree moest waarschuwen, kwam het overwegwachthuisje binnen en schreeuwde: “Ik krijg geen verbinding, de telefoon doet het niet”, of woorden van die strekking. Marechaussee Jonker riep hem daarop toe: “Hier, schieten!”. Vervolgens rende Marechaussee Jonker zelf naar de veldtelefoon en alarmeerde het Bataljonscommando te Maasbree. (Achteraf bleek dat de soldaat van louter zenuwen had nagelaten om de pal in de handgreep van de veldtelefoon in te drukken, zonder welke handeling een gesprek niet tot stand kon komen). Nadat het bericht door de Marechaussee Jonker was doorgegeven aan Maasbree rende hij terug naar het overwegwachthuisje en schreeuwde de binnen zittende toe: “We moeten maken dat we wegkomen, we kunnen hier niets meer doen”, althans in die bewoordingen. Daarop is de Marechaussee Jonker en aangenomen kan worden ook de overigen, naar de tegenover en in de directe omgeving gelegen woonwijk gerend. Daar wisten zij uit handen van de Duitsers te blijven. In een artikel ‘De overval op de Maasbruggen bij Venlo’ staat een verslag van een Duitse spoorwegman waarin ondermeer is te lezen dat op 10 mei 1940 de trein om 03.55 uur de Nederlandse grens passeerde. De Nederlandse troepen waren op deze overschrijding blijkbaar niet verdacht, er werd tenminste geen schot op de trein afgevuurd. Dit veranderde echter toen bij de overweg van de straatweg naar Tegelen (overweg ‘Vierpaardjes’) de daar gelegerde Nederlandse afdeling het vuur opende. Ondanks het aanhoudende vuur bereikte de trein, met op de locomotief ook kapitein Hillesheim en een onderofficier, door het onveilige sein, de wissels bij de inrit van het Nederlandse station Venlo.”
Opgemerkt moet hier worden dat van militaire bewaking of verdediging op en langs de spoorlijn Kaldenkirchen- Venlo tot en met het station Venlo geen sprake was, behalve de door de Marechaussee met soldaten bezette posten bij de overweg ‘Vierpaardjes’ en het station Venlo. Het enige verzet tegen de binnenkomende trein werd geleverd door de Marechaussee Jonker met twee soldaten. Verder was daar geen militaire bewaking en ook nimmer geweest.
Het is daarom ook onbegrijpelijk dat de Duitsers (die de situatie daar toch konden weten) niet eenvoudig de bezetting van de post bij de overweg hebben uitgeschakeld, waardoor verdere tegenstand was uitgebleven. Dat de trein door het onveilige sein is gereden tot de wissels, is niet uitgesloten.
De actie van de Marechaussee Jonker zal ongetwijfeld de eerste melding zijn geweest aan het Bataljonscommando te Maasbree van de binnenkomende Duitse trein. Of hij ook de bezetting van het station heeft gewaarschuwd is niet waarschijnlijk, daar dit feit niet wordt aangehaald en de tijd en gelegenheid daarvoor wel zal hebben ontbroken”.
Relaas betreffende de inval van het Duitse leger in de nacht van 9 op 10 mei 1940 te Venlo.
“In mei 1940 was ik Albertus Fredrikus Heuskes, geboren op 10 januari 1916 te Steenbergen, als
Marechaussee ingedeeld bij de brigade der Koninklijke Marechaussee Venlo. Op 9 mei 1940, in de namiddag, werd ik door mijn brigadecommandant de toenmalige opperwachtmeester Curfs, samen met de Marechaussee J. Timmer, belast met een patrouille in burgerkleding, teneinde informatie te krijgen in verband met een dreigende inval van het Duitse leger.
Reeds enkele dagen waren er op Duits gebied militaire oefeningen aan de gang, afleidende aan het voortdurende gedreun van geschut op Duits gebied. Die dag was het echter stil geworden en naar ik met zekerheid meen te mogen herinneren, was de expediteur4 Boom (een uiterst betrouwbare persoon voor ons) op de Marechausseebrigade geweest en had aan de brigadecommandant medegedeeld dat Duitse troepen, vervoermiddelen en geschut, na een oefening, zich nu opstelden langs de weg Kaldenkirchen-Venlo, in de rijrichting Venlo, wat hij zeer beangstigend en weinig bemoedigend vond. Bovendien deden geruchten de ronde dat arbeiders uit Venlo, die in Duitsland werkten, in de loop van de dag naar huis waren gestuurd met de boodschap van hun werkgever dat zij het land moesten verlaten en niet voor de volgende dag 12.00 uur behoefden terug te keren.
Onze opdracht betrof ook hieromtrent enige bevestiging te krijgen. Wij begaven ons eerst naar het station der Nederlandse Spoorwegen te Venlo voor onderzoek, maar constateerden daar geen bijzonderheden. Dit in verband met het feit dat door ‘ons’ daar doorlopende bewakingsdienst werd verricht. Onze dienstdoende collega kon ons geen bijzonderheden melden, evenmin als de dienstdoende collega aan de overweg ‘Vierpaardjes’. Hierna begaven wij ons naar het kantoor van de Nederlandse Douane aan de Kaldenkerkerweg. Daar kregen we meer informatie en wel de navolgende:
- Door het daar dienstdoende personeel werd ons bevestigd dat doorlopend Nederlandse arbeiders, die in Duitsland werkten, voortijdig waren teruggekomen. De dienstdoende Douane had naar de reden geïnformeerd. Alle personen hadden hetzelfde verteld, namelijk: “Ze waren zonder opgave van redenen naar huis gestuurd met de opdracht om niet voor 12.00 uur van de volgende dag 10 mei 1940, terug te komen”;
- Het was de Douane opgevallen dat de schildwacht op Duits gebied bij het Duitse douanekantoor, in tegenstelling tot voorheen, zich vrijwel uitsluitend ophield in het wachthuisje. Tevens dat kort voor onze komst een personenauto met blijkbaar hoge Duitse militairen aan het Duitse douanekantoor waren geweest en zich met de schildwacht hadden onderhouden, waarbij deze laatste wederom amper buiten het wachthuisje was gekomen. Men beschikte over een kijker en met behulp daarvan konden wij de opstelling van de schildwacht bevestigen;
- Naar ik meen de ontvanger van het kantoor, doch mogelijk ook een ander, want er waren meer douaneambtenaren die het bevestigden, zei dat het gek was dat die schildwacht een oranje armband droeg, wat men even had waargenomen toen hij een keer verder uit het huisje was gekomen. Men zei ons toen dat de Douane eens had gehoord dat het gebruikelijk was dat soldaten die naar het front gingen, een dergelijke band droegen. Ook werd door de Douane bevestigd dat de terugkomende arbeiders eveneens hadden verklaard dat een hele serie militaire voertuigen opgesteld stond in de richting van de Nederlandse grens.
Met deze informatie hebben wij deze patrouille beëindigd, na de brigadecommandant van alles op de hoogte te hebben gesteld. Vanaf dat moment moest iedereen op de brigade blijven in de hoogste mate van paraatheid. Ik mocht (evenals de Marechaussee Jonker) gaan slapen omdat wij de komende nacht bewakingsdienst moesten verrichten. Jonker met twee soldaten bij de overweg ‘Vierpaardjes’ en ik met de soldaten Koolen en Kleinjan op het station der Nederlandse Spoorwegen te Venlo. Toen ik mijn dienst begon op het station, heerste daar al een zeer nerveuze stemming onder de leiding zowel als onder het overige personeel. Mijn taak en opdracht bestonden alleen uit het telefonisch doorgeven van een eventuele inval per trein vanuit Duitsland. Deze was tweeledig:
- De eerste fase was, wanneer er eventueel een trein op een niet gemeld tijdstip uit Duitsland binnenviel, per telefoon het bericht “Alarm Station Venlo” door te geven aan de ‘kazemat’, bemand met personeel van het ‘Korps Politie Troepen’ te Blerick, welke belast was met het laten springen van de Maasbruggen (zowel de spoor- als de verkeersbrug);
- De tweede fase was wanneer, daadwerkelijk werd geconstateerd dat er een overval plaats vond en dus Duitse militairen op het station verschenen. In dat geval moest ik per telefoon aan de kazemat melden: “Overval Station Venlo” wat onherroepelijk tot gevolg had dat het ‘Korps Politie Troepen’ de Maasbruggen zouden opblazen.
De verbinding met de ‘kazemat’ bestond uit een rechtstreekse telefoonverbinding (dus geen kiesschijf). Men behoefde slechts het ouderwetse zwengeltje te draaien voor het tot stand brengen van een verbinding. Deze telefoon bevond zich in het bureau van de onderchef van het station, de heer Feun. Tijdens onze dienst moesten wij op dit bureau verblijven en mochten dit zonder absolute noodzaak niet verlaten.
De telefoon bestond uit een bruine mahoniehouten wandtelefoon. Deze bevond zich ongeveer in het midden van het bureau tegen de wand in de kamer grenzende aan het bureau van de hoofd stationschef, de heer Carras. Tussen beide bureaus bevond zich een deur, tevens toegangsdeur voor het bureau van gemeld hoofd stationschef. Het bureau van de onderchef, waar wij zaten, was alleen toegankelijk vanaf de noordzijde van het perron en dan alleen nog via het verblijfsvertrek van de treingeleiders. Er was geen toegangsdeur tot dit bureau vanaf het stationsplein, echter aan die zijde waren wel twee grote ramen met normaal blank glas. De twee soldaten die ons ‘Marechaussees’ assisteerden, waren normaal gewapend met een geweer en hadden tot taak:
- Eén militair was belast met de bewaking van de toegangsdeur naar ons verblijf en telefoon, zodat van die zijde enige bescherming werd geboden. De bewuste nacht was die taak toebedeeld aan de soldaat Kleinjan;
- De andere militair verbleef op de seinpost ‘Post T’, welke op gelijke perronhoogte aanwezig was, doch via een ijzeren trap bereikbaar en zich bevond boven de spoorrails. In deze seinpost bevonden zich de seinhuiswachters die belast waren met de bediening van seinen en wissels. Deze militair had de taak de bewaking en bescherming van het bedienende spoorwegpersoneel en het beletten van de toegang door onbevoegden voor sabotage. Bovendien had hij de opdracht om bij een eventuele Duitse inval, het bedieningspaneel van dit seinhuis te vernietigen, door met een grote moker de zaak stuk te slaan. Een grote ijzeren moker stond daartoe op deze seinpost tot zijn beschikking. De bewuste nacht was die taak toebedeeld aan soldaat Koolen.
De bewaking aan de overweg ‘Vierpaardjes’ bestond uit één Marechaussee (die bewuste nacht Marechaussee A.C. Jonker) en twee soldaten waarvan ik de namen niet meer weet. De taak van deze post was om elke trein, welke uit Duitsland binnenliep, te controleren. Ook dit heb ik zelf meerdere malen moeten doen, waardoor ik hiermee op de hoogte ben.
De trein was bij binnenkomst genoodzaakt te stoppen voor een sein dat steeds op onveilig bleef staan. Wij moesten dan, vergezeld van een militair, deze trein controleren. Als het een personentrein was werden de inzittenden gecontroleerd en bij een goederentrein moesten alle wagons worden opengemaakt. Hiertoe hadden wij ondermeer een koevoet ter beschikking waarmee de eventuele douaneloodjes of verzegelingen werden verbroken.
De stand van het sein en de wissel was dusdanig, dat zonder opdracht onzerzijds per telefoon aan de seinpost ‘Post T’, de trein niet normaal langs het perron kon binnenlopen, doch niet verder kon dan op een zogenaamd dood spoor, voor een stootblok, tot voor het stationsgebouw.
Tot zover de omschrijving van de situatie. Hierover heb ik oud collega A.C. Jonker niets meer kunnen vragen omdat deze inmiddels overleden is.
Terug naar de aanvang van mijn dienst die nacht met gemelde militairen. Zoals gemeld heerste er een gedrukte en nerveuze stemming onder het aanwezige spoorwegpersoneel, omdat men zonder meer een inval verwachtte, temeer het inmiddels laten springen van bomen langs de wegen naar Duitsland, niet meewerkte tot geruststellende gevoelens. Daar ik er zondermeer op voorbereid was dat die nacht de inval zou plaats vinden en ik mij geen enkele illusie maakte wat dat betreft, had ik de dienstdoende militair – die zoals gezegd de toegang bewaakte tot mijn verblijf – de absolute opdracht gegeven niemand toe te laten, ook niet in de verblijven van de dienstgeleiders en hoofdconducteurs, die hij niet persoonlijk kende. Verder had ik alle lampen in het kantoor gedoofd en de gordijnen voor de ramen naar het stationsplein terzijde geschoven, omdat ik vreesde bij een eventuele inval, men mij het eerste zou uitschakelen, wat langs die zijde vrij eenvoudig zou zijn, om op die manier het springen van de Maasbruggen te voorkomen. Ik had zoals gewoonlijk de telefoonverbinding gecontroleerd op zijn werking en verbinding met de ‘kazemat’. Alles bleek in orde. Ik herinner mij nog de verbolgen hoofd stationschef Carras die bij mij kwam met de mededeling dat hij de garnizoenscommandant had gevraagd om via de ‘Genie’ tijdelijk landmijnen onder de spoorlijn naar Duitsland te leggen tot de volgende morgen half zeven, omdat er vóór half zeven toch geen trein uit Duitsland kon komen, mits er geen overval plaatsvond. De garnizoenscommandant durfde deze verantwoordelijkheid niet te nemen, waarop Carras had gezegd dat hij als hoofd stationschef deze verantwoordelijkheid geheel voor zijn rekening wilde nemen. Het bleef bij een weigering, waarop deze chef kwaad vertrok.
Volgens mijn schatting omstreeks tussen half drie en drie uur hoorde ik buiten het geronk van vliegtuigen en werd tegelijkertijd geroepen door de soldaat Kleinjan, dat er grote aantallen vliegtuigen overvlogen vanuit Duitsland in noordelijke richting. Ik begaf mij naar het perron en zag een groot aantal vliegtuigen overvliegen op vrij grote hoogte in noord- noordwestelijke richting. Aanvankelijk werd nog het idee geopperd dat er wel een grote luchtaanval op Engeland op handen kon zijn, maar heel kort daarop werd vanuit de seinpost ‘Post T’ geroepen: “Daar komt een trein uit Duitsland!”
Kort daarop – de trein was voor mij nog niet te zien – hoorde ik meerdere schoten uit een geweer of karabijn, wat voor mij buiten enige twijfel schoten waren die gelost werden bij de overweg ‘Vierpaardjes’. Ik heb toen direct de ‘kazemat’ “Alarm Venlo Station” gemeld met de mededeling: “Er loopt een Duitse trein binnen”. Ik ben weer naar de ingang bij het perron gelopen en zag toen verschillende Duitse militairen, althans in Duitse uniformen, het perron opstormen en in het wilde weg vuren met automatische wapens en dergelijk licht geschut. Ik zag nog vlug dat deze militairen de stationsgebouwen binnen renden, ramen vernielden en onophoudelijk schoten. Ik ben hierop naar de telefoon gegaan en heb de ‘kazemat’ gemeld: “Overval Station Venlo” waarop de dienstdoende sergeant van het ‘Korps Politie Troepen’ nog zei: “Jongen weet je dat wel zeker?” Waarop ik riep: “Laat de brug springen, de soldaten zijn hier op het perron”. Hierna heb ik nog de brigade kunnen bellen en de brigadecommandant de overval gemeld. Deze gaf mij opdracht direct naar de brigade in Blerick te komen. Hij vroeg nog of ik de ‘kazemat’ had gewaarschuwd, wat ik kon bevestigen. Hij zei: “Dan heb je daar niets meer te zoeken”. Ik zei nog: “Ik zal de kans wel niet krijgen, goede reis naar Waalwijk”. Toen ik hierna buiten kwam, zag ik dat de soldaat Koolen bij de seinpost ‘Post T’ met in de ene hand zijn geweer en de andere hand omhoog zich wilde overgeven. Hierop ontdekte ik dat een Duitse soldaat zijn directe bedreiging vormde en dat deze al een heel eind de ijzeren trap naar de seinpost was opgeklommen. Ik riep: “Schiet!” tegen Kleinjan en vuurde met mijn karabijn gelijk met hem op die Duitser die we troffen en naar beneden zagen vallen. Een volgende Duitse militair was reeds bij het begin van de trap en ook deze kon door ons nog tijdig worden uitgeschakeld. Hierop kwam Koolen – die ontzet was – naar beneden en samen met die twee soldaten ben ik via de spoorlijn naar Blerick gevlucht. Onder aan het viaduct van de Roermondse Poort, waar toen de tramlijn van de Maasbuurt naar de Brugstraat afboog, ben ik met die soldaten naar beneden gegaan in de richting van de Maasbrug. Toen wij daar de Marechausseebrigade passeerden, zagen wij daar de deuren en ramen open staan. Het personeel was dus kennelijk in veiligheid. Bij de Maasbrug – die nog niet was opgeblazen – stonden twee sergeanten die in niet kende, doch die ons door de versperringen hielpen en mij zeiden dat zij wisten dat wij nog hadden moeten komen, maar dat er nog enkele collega’s achtergebleven waren die zij nog verwachtten. Toen wij ongeveer een paar honderd meter over de brug waren, hoorde ik een grote klap, voor mij een teken dat de brug ‘gesprongen’ was. Het verdere verloop is niet urgent en volkomen bekend. Ik kan met zekerheid verklaren dat er geen Nederlandse militairen buiten de door mij gemelde, op het station Venlo aanwezig waren. Alle verhalen die daarover mogelijk in omloop zijn, kunnen rustig naar het rijk der fabelen worden verwezen, daar er zegge en schrijve één Marechaussee en twéé Nederlandse soldaten op het moment op het station Venlo aanwezig waren.
Het heeft mij ten sterkste verbaasd dat ondanks de steeds verkondigde ‘Deutsche Grundlichkeit’ hun spionagesysteem niet geïnformeerd was over de situatie en bewaking op het station Venlo en het daarmede gepaard gaande belang van het in bezit krijgen van de Maasbruggen, voor vervoer over de spoorweg en verkeersweg. Het is haast onbegrijpelijk dat het Duitse invalsleger dit zo amateuristisch heeft gedaan in Venlo. Wat was simpeler geweest dan mij die nacht met één simpel pistoolschot via de ramen aan de straatzijde eenvoudig uit te schakelen. Ik had daar zelfs op gerekend dat men mij vanaf het Stationsplein zou aanvallen, maar niets daarvan. Zeer stom de stationsgebouwen binnenvallen waar op dat tijdstip niemand aanwezig was. Blijkbaar wist men nergens van.
Het pleit wel voor de betrouwbaarheid van het personeel der Nederlandse Spoorwegen te Venlo-Station, dat men zo slecht geïnformeerd was.
Dat er veel geschoten is op het station Venlo klopt, maar dan toch in hoofdzaak door de Duitsers en op wie? Er was vrijwel niemand meer op dat moment. Ik moge hieraan toevoegen dat de soldaat Koolen zijn opdracht tot het onklaar maken van het bedieningspaneel en schakelaars in de seinpost ‘Post T’ niet heeft uitgevoerd, dit onder druk van het personeel der Nederlandse Spoorwegen terplaatse, die represailles vreesden van de Duitsers.
Over het ontbreken van voorzorgsmaatregelen tegen een vijandelijke inval via de spoorlijn en een betere bescherming van de dienstdoende Marechaussees en soldaten, kan ik hier vermelden dat de opperwachtmeester Curfs enige tijd vóór de inval ter bevoegder plaatse, bij de militaire instantie, een verzoek had ingediend ondermeer voor inzet van een lichte mitrailleur. Op dit verzoek werd afwijzend geantwoord met de mededeling (zoals Curfs destijds mijzelf verteld heeft en mij later bij een bezoek aan hem heeft bevestigd): “Dat deze mensen bij een inval toch afgeschreven waren en dat het van beroepsmilitairen als de Koninklijke Marechaussee werd verwacht dat zij zich in zo’n geval zouden opofferen voor het Vaderland”. Dit is mijn verhaal zoals ik het persoonlijk heb beleefd. Er is beslist geen trein met Duitsers over de brug gekomen, dankzij het zeer moedige optreden van het ‘Korps Politie Troepen’ in de ‘kazemat’ te Blerick”.
“Aansluitend aan het relaas van Heuskes kan ik, Moerkerken, hieraan toevoegen dat ik op 9 mei 1940, ik meen in de late namiddag, de opperwachtmeester Curfs moest vergezellen voor een verkenning, onder andere bij het douanekantoor de ‘Keulse Barrière’. Daar hebben wij gesproken met uit Duitsland terugkerende arbeiders die vertelden over de opstelling van velerlei soorten militaire voertuigen bij Kaldenkirchen (D), in de rijrichting Venlo. Ook wisten enkelen te vertellen dat Duitse militairen bij Kaldenkirchen (D) bezig waren met het opblazen en opladen van rubberboten. Deze bevindingen werden door de opperwachtmeester Curfs doorgegeven aan de GSIII te Den Haag en ik kan mij herinneren dat Curfs ontstemd was over de reactie van die zijde en hij zo’n beetje werd aangezien als iemand die verhaaltjes kwam vertellen.
Als toevoeging op de verklaring van Heufkes over het ontbreken van beveiligings- en beschermingsmaatregelen onder andere voor het bewakingspersoneel bij een inval via de spoorlijn Kaldenkirchen-Venlo, weet ik mij te herinneren dat enkele malen door personeel van de ‘Generale Staf’ een bezoek werd gebracht aan de overweg ‘Vierpaardjes’ en het station Venlo, om na te gaan welke maatregelen konden worden genomen. Dit heeft nimmer enig resultaat gehad, zeer tot ongenoegen van de opperwachtmeester Curfs, die daarover meer dan eens zijn afkeuring uitsprak. Ondanks alle genomen en nagelaten maatregelen was het voor het Duitse leger heel eenvoudig Nederland bij Venlo binnen te komen. Via het rijwielpad vanaf de ‘Groote Heide’ was het mogelijk per rijwiel, zelfs zonder aandrijving, tot in Venlo te komen,daar langs die weg geen enkel obstakel was aangebracht. Dit gold ook voor het rijwielpad langs de spoorlijn vanuit Kaldenkirchen (D), evenals de spoorlijn zelf. De controle van de trein op inhoud was in feite een ‘wassen neus’. Het was niet mogelijk om in de beperkte tijd bijvoorbeeld een goederentrein van ongeveer 30 wagons op beveiliging te controleren. Het mocht allemaal niet lang duren en de Douane maakte al bezwaren als er een verzegeling van een wagon verbroken was. Bij een overval op de controlerende Marechaussee en soldaat zou daarmee de hele beveiliging en waarschuwing zijn uitgeschakeld. Hetzelfde gold ook bij een eenvoudige uitschakeling van de bezetting op het station der Nederlandse Spoorwegen te Venlo. Achteraf bezien was het enige effect, dat er wát gedaan was.
Het feit dat er onder andere aan het aandeel van de Marechaussee Heufkes nimmer enige bekendheid is gegeven, had als oorzaak dat de opperwachtmeester Curfs het veiliger vond hierover toen het stilzwijgen te bewaren, daar de Duitsers actie voerden om de dader van het feit te achterhalen. Bij terugkeer na de capitulatie5 was daartoe aanleiding. Nadien werden de betrokkenen verplaatst en verspreid en werd er niet meer over gepraat. Begrijpelijk.
Wij hebben gemeend dat er nu, 45 jaar na datum, aanleiding bestaat gelet op de vele onjuiste en onvolledige publicaties via de media en in boekvorm aan het papier toe te vertrouwen hoe het werkelijk gegaan is. Hoe zou de situatie bij Venlo op 10 mei 1940 verlopen zijn als niet twee Marechaussees, onder zeer moeilijke omstandigheden en verontschuldigende omstandigheden, niet eenvoudig, met gevaar voor eigen leven, hadden gedaan wat zij moesten doen?
De oorlog was toen voor hen nog maar enkele minuten oud en zij wisten toen niet wat oorlog was”.
Aldus naar waarheid en beste weten opgemaakt in mei 1985,
A.F. Heuskes,
J. Smeets,
C. Moerkerken.
Niets van deze pagina mag worden:
- Gekopieerd;
- Verveelvoudigd;
- Opgeslagen in een geautomatiseerd bestand;
- Openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, hetzij mechanisch, hetzij door opnamen of op enige andere manier,
zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgeverij.
© 2005 Uitgeverij
F.H.J. Schallenberg
ISBN 90-9019389-8 /
NUR 680
Alle rechten
voorbehouden.