Hoofdstuk 7
P. Verhulst en C. Moerkerken
Getuigen Venlo-Incident
Onderstaand het geciteerde verslag van twee collega’s van de brigade Venlo die op 9 november 1939 zeer nauw betrokken waren als getuigen bij het Venlo-Incident. Dit verslag werd geschreven en was bestemd voor het archief van de brigade Venlo. Het heeft de schrijvers altijd dwarsgezeten dat er over dit incident veel is geschreven en gefantaseerd, maar dat daarin de rol van de Koninklijke Marechaussee nooit ter sprake kwam. Wat in het verslag omschreven staat is het enige onderzoek dat ter plaatse werd ingesteld. Dit verslag werd niet eerder gepubliceerd.
Het Venlo-Incident
”Aan het zogenaamde Venlo-Incident was al in diverse vormen via de media en in officiële geschriften aandacht besteed. Daarbij was het opvallend dat nog nergens een getrouwe weergave was verschenen van de feiten die zich om en bij de eigenlijke overval op 9 november 1939 in Venlo, bij café Backus aan de doorlaatpost ‘Venlo- Herongen’, hadden voorgedaan. Om daarin enige duidelijkheid te scheppen en vooral om het nergens gepubliceerde aandeel van de Koninklijke Marechaussee hierbij, hebben wij: P. Verhulst, destijds Marechaussee met het radicaal1 voor wachtmeester (met de knoop) en C. Moerkerken, destijds wachtmeester titulair2, beiden behorende tot de toenmalige brigade Koninklijke Marechaussee Venlo, gemeend ons verhaal op schrift te moeten stellen om daarmede in ieder geval voor de geschiedenis van het ‘Wapen’ en de brigade Venlo vast te leggen wat, om welke reden dan ook, nog nimmer in de media of andere officiële stukken werd vermeld.
Ter informatie vooraf zij vermeld dat de brigade Koninklijke Marechaussee Venlo destijds was gehuisvest in een rijksgebouw, gelegen aan de Brugstraat 2 te Venlo, in de nabijheid van de oude Roermondse Poort. De toenmalige brigade-commandant was de opperwachtmeester der Koninklijke Marechaussee L.H. Curfs”.
Allereerst volgt hier het relaas van P. Verhulst (getuigen Venlo-Incident)
“Mij werd verzocht om eens diep in mijn ‘dienstverleden’ te duiken, om te trachten alsnog herinneringen en gedachten tot leven te brengen omtrent mij nog bekende feiten van het zogenaamde ‘Venlo- Incident’. Dit heeft zich afgespeeld op 9 november 1939, een sombere, koude donderdag namiddag, omstreeks 15.00-17.00 uur aan de Nederlands-Duitse grens, in de directe omgeving van café Backus, gelegen aan de weg Venlo-Herongen onder de gemeente Venlo. Café Backus was een specifiek grenscafé, slechts een vijftal meters van de grens met Duitsland verwijderd en gelegen tussen de slagbomen van de officiële grensoverschrijding-plaatsen der beide landen. Echter wel veel dichter bij de Duitse dan bij de Nederlandse slagboom, die toch wel een honderd meter westwaarts lag, in de richting Venlo. Een café, werkelijk ideaal gelegen voor een ‘grensincident’ met, voor bepaalde zaken, een direct voordeel voor de Duitsers. En zeker voor de Duitsers van die tijd.
Een incident, dat ophef en geschiedenis heeft gemaakt, zowel vóór als ná de 2e Wereldoorlog, waarbij de Duitsers (S.S.; Sicherheitspolizei; nazi’s of onder welke benaming ook) duidelijk en onomstotelijk vaststaand, onder andere mensenroof en doodslag pleegden op Nederlands gebied, waarbij te betreuren viel:
- Eén gedode Nederlander (de eerste luitenant D. Klop);
- Gevangenschap van één Nederlander (de chauffeur J. Lemmes);
- Gevangenschap gedurende de duur van de 2e Wereldoorlog van twee Britse officieren, de major Stevens en de captain Payne Best.
Deze hierbij betrokken personen, alsmede de Duitsers, waren in burger gekleed en hadden de beschikking over vuurwapens. De Nederlandse officier, als wel de Engelse officieren droegen een pistool of revolver bij zich. Van de chauffeur Lemmens is hierover niets bekend. Vermoedelijk was hij ongewapend. De Duitsers waren in het bezit van hand- en snelvuurwapens en hebben deze ook gebruikt op Nederlands gebied. Een van Duitse zijde duidelijk uitgelokt misdadig incident. De politiek heeft hierbij wel de grotere rol gespeeld. Mogelijk hebben zij het gelijk aan hun kant en zijn zij van mening dat een nu nog verder ingaan op deze zaak, misschien maar het beste voor altijd verder achterwege moet blijven. Er is immers al genoeg over geschreven.
Een incident als dit is echter dermate belangrijk geweest in het oorlogsgebeuren, dat wij – de schrijvers – menen dit verhaal in het belang van de geschiedenis van het ‘Wapen der Koninklijke Marechaussee’, verder af te moeten maken met het beschrijven van de rol, die de Koninklijke Marechaussee daarbij heeft vervuld, althans dat gedeelte waarbij wij – de schrijvers – direct waren betrokken. Weliswaar geen hoofdrol, maar toch wel een grote rol. Aan die rol is naar mijn weten zegge en schrijve slechts een enkele zin gewijd en nog niet eens zo’n lange. En dat hadden er ook wel ’n paar meer mogen zijn.
Wij denken echter dat dit niet zonder reden is gebeurd, want dat de Koninklijke Marechaussee hierbij vooraf ‘officieel’ werd ingeschakeld, duidt wel op een indicatie in een bepaalde richting, waar misschien inderdaad beter niet verder over behoeft te worden gepraat.
Er zal inderdaad voornamelijk uit het geheugen moeten worden geput. Vaagheden en hiaten zullen niet kunnen worden voorkomen. Er hebben hierover natuurlijk officiële stukken bestaan, die wat meer inzicht van de Marechaussee-zijde in de gang van zaken zouden hebben kunnen geven. Rapporten en/of verslagen over dit voorval waren echter ‘geheim’ geclassificeerd en bovendien was persoonlijke geheimhouding opgelegd. We mogen voor zeker aannemen dat de bestaand hebbende stukken op 10 mei 1940 en waarschijnlijk al eerder, werden vernietigd.
Ook het door mij zelf, in opdracht van mijn brigadecommandant op 10 november 1939 opgemaakt geheim rapport, is ongetwijfeld die weg gegaan. Bij dit rapport was een globale situatieschets gevoegd van de plaats van de overval, de situatie dus zoals die door mij en een
jongere collega (een patrouille dus) werd aangetroffen, slechts enkele minuten na het gebeurde. Ook de plaatsen van de door ons ontdekte voet- en bloedsporen, hulzen van patronen van snelvuurwapens enzovoort, stonden daarop aangegeven.
Eveneens kwamen in het rapport namen van mensen voor van wie wij het belangrijk vonden dat zij nader zouden worden gehoord. Zowel gedurende, als na de oorlog verwachtte ik elke dag minstens over dit incident nog eens te worden gehoord. Mij is echter nimmer gebleken dat in het ‘Wapen’ nog enig verder onderzoek heeft plaats gehad, althans zeker geen onderzoek waarbij
belangstelling werd getoond voor mijn rapport.
Enige jaren na het gebeurde vond ik in een oud notitieboekje van mij nog enige aantekeningen en namen, die voor dit verslag mogelijk nog van waarde zouden zijn geweest. Met de bevrijding echter is dit boekje, inclusief mijn gehele woning- en huisraad, volledig verbrand.
Ook de mogelijkheid om terug te grijpen op de brigadecommandant is niet meer aanwezig. De opperwachtmeester Curfs is reeds vele jaren geleden overleden.
Maar gaan we terug naar Venlo, 9 november 1939. Die gedenkwaardige donderdagmiddag, omstreeks 15.00 uur, meldde ik mij, als patrouille-commandant, vergezeld van een jongere collega, beiden in het voorgeschreven tenue en bewapend, bij de brigade-commandant Venlo, de opperwachtmeester Curfs, gereed voor vertrek voor een voorgeschreven patrouille per rijwiel.
Op de plaats vóór de brigade en binnen het hek, stond een donkere vierpersoons luxe auto, voorzover ik weet voorzien van een Nederlandse nummerplaat (kenteken), in welke auto zich drie mij onbekende personen bevonden, in burger gekleed. Eén zat achter het stuur, twee zaten op de achterbank. Een vierde, Nederlands sprekende persoon, eveneens in burger, trof ik aan in gezelschap van de opperwachtmeester Curfs. Deze burger bleek bij de drie in de auto wachtende personen te horen. Duidelijkheidshalve merk ik op dat deze vier personen identiek zijn gebleken aan de slachtoffers, die ik bij de aanvang van dit verslag reeds met name heb genoemd. De persoon die zich bij de brigadecommandant bevond, bleek later een Nederlandse officier, de luitenant Klop te zijn, deel uitmakende van de Nederlandse Inlichtingendienst.
In het bijzijn van deze luitenant Klop kreeg ik van mijn brigade-commandant de opdracht, met de mij vergezellende collega (wiens naam ik mij met geen mogelijkheid meer kan herinneren) af te wijken van de voorgeschreven patrouille en in plaats daarvan, met de vier onbekenden in hun auto mee te rijden naar de Duitse grens, doorlaatpost ‘Venlo-Herongen’ en wel tot aan het daar vlakbij gelegen café Backus, mij bekend.
Ik kreeg de taak er als patrouille-commandant zorg voor te dragen dat de inzittenden niets zou gebeuren, althans gebruikte de opperwachtmeester woorden van deze strekking. Overigens de meest vage opdracht die ik in mijn diensttijd ooit had ontvangen. Zowel het doel als het waarom en ook de identiteit van deze personen werden mij volkomen verzwegen. Ik vond het maar een vreemde zaak, te meer omdat zij een auto bij zich hadden van vrij normale grootte, met vier normale zitplaatsen en bepaalt niet geschikt om plaats te bieden aan zes volwassen personen.
Op een enkele door mij gestelde vraag, kreeg ik van mijn commandant te horen dat verdere toelichting niet werd gegeven en dat de opdracht diende te worden uitgevoerd. Nadat Klop ook in de auto zat naast de chauffeur, bleek het ons (patrouille) vrijwel onmogelijk ook nog in de auto plaats te nemen. Ik zou daarvoor zelfs op de knieën van Klop hebben moeten plaats nemen. Mijn jongere collega had zich inmiddels met veel zuchten en steunen een zitplaats (lees hangplaats) verworven, ik meen tussen de heren Stevens en Payne Best.
Ik maakte tegen deze gang van zaken natuurlijk bezwaren, temeer omdat ook maar de geringste bewegingsvrijheid voor ons was uitgesloten. Ook de brigade-commandant zag in dat dit niet uitvoerbaar was en in overleg met de luitenant Klop werd besloten, dat de patrouille zich met eigen vervoer en op eigen gelegenheid, per rijwiel naar café Backus zou begeven.
Wij zouden zo kort mogelijk achter de auto aanrijden, doch ook daar kwam totaal niets van terecht, want het voertuig reed, met de vier inzittenden, onmiddellijk snel weg richting Duitse grens en was kort daarna geheel uit het gezicht verdwenen, ons verbaasd achterlatend. Wij reden in normaal tempo in de aangegeven richting denkende dat wij de auto onderweg zouden aantreffen. De totale afstand Marechaussee-brigade Venlo – doorlaatpost ‘Venlo-Herongen’, bedroeg naar schatting 3 à 4 kilometer, doch aangekomen op een punt, nog ongeveer 1 kilometer van de doorlaatpost verwijderd, was de auto in geen velden of wegen te bekennen. Aannemende dat er sprake was van een misverstand, hebben wij daar enkele minuten gewacht (Opmerking van de auteur: “Hier reist de vraag: waarom? Waarom hier gewacht terwijl er een opdracht lag. Er vindt geen nadere toelichting plaats op ‘het misverstand’. Een toelichting die er nooit zal komen”.) tot vanaf de grens ons het geluid bereikte alsof er met ‘snelvuurwapens’ werd geschoten. Naar mijn mening was het toen ongeveer 15.30 à 16.00 uur. Wij hebben ons daarop zo snel mogelijk naar de grens begeven. Zoals ik mij meen te herinneren, stond de Nederlandse slagboom open en was er geen dienstdoend personeel in de nabijheid. De Duitse slagboom, ongeveer 100 meter verder oostwaarts (richting Herongen) was gesloten.
In het Duitse kantoor bevond zich alleen één Zollbeamte3, die ik van gezicht kende. Verder zagen wij op die weg niemand. Ook van de auto was geen spoor te bekennen. Bij café Backus was enige beweging waar te nemen van enkele mensen.
Ik heb mij naar de Zoll-beamte begeven en hem gevraagd wat er eigenlijk was gebeurd en speciaal met de auto en de inzittenden. Hij haalde zijn schouders op en deed of hij mij niet verstond. Kennelijk wilde en mocht hij niets vertellen. Toen ik hem vroeg of hij al die tijd daar aanwezig was geweest, zei hij dat hij ongeveer 10 minuten afwezig was geweest om van de WC gebruik te maken (hij sprak van austreten4).
Bij stukjes en beetjes vernamen wij van enkele zich bij café Backus ophoudende mensen het volgende verhaal, waaruit in elk geval bleek dat de zaak fout zat.
De reeds genoemde ‘luxe auto’ kwam ongeveer 15.30- 16.00 uur vanaf de Nederlandse slagboom naar café Backus gereden. De inzittenden werden begroet door een onbekend, Duits sprekende persoon (in burger) die uit dat café kwam. De begroeting bestond uit het op zeer opvallende wijze afnemen van zijn hoed. Volgens getuigen deed hij dit op een zodanig hoekige wijze, dat dit duidelijk als een soort sein moest worden gezien. Vrijwel op hetzelfde moment kwam dan ook van Duitse zijde over de weg, langs de openstaande Duitse slagboom, achteruit rijdend, een zogenoemde ‘overvalwagen’, die geplaatst werd tegen de Nederlandse wagen. Deze stond toen bij café Backus op Nederlands grondgebied. Op en naast deze ‘overvalwagen’ bevonden zich een 8 à 10 tal met snelvuurwapens uitgeruste mannen, die in de lucht schietend de ‘luxe auto’ en inzittenden omsingelden. Nog andere Duitsers naderden deze auto te voet vanaf de achterzijde van café Backus, eveneens bewapend en schietend, zodat niemand ook maar een kans kreeg te ontsnappen. Vermoedelijk heeft de luitenant Klop een verdachte beweging gemaakt naar zijn jaszakken, want men opende op een gegeven ogenblik het vuur op hem, waarop hij bloedend neerstortte en bewegingsloos bleef liggen. Dat hij met een pistool of revolver zou hebben geschoten, konden wij in dat korte tijdbestek niet vast stellen.
De Duitsers hebben toen het lichaam van Klop in de auto gegooid. Zij overmeesterden gelijktijdig Stevens, Payne Best en Lemmens, die inmiddels buiten de auto stonden en de handen omhoog hielden. Deze werden in de ‘overvalwagen’ gegooid. Daarop werd de ‘luxe auto’ aangehaakt aan de ‘overvalwagen’ en in een ommezien verdwenen beide wagens langs de nog openstaande slagboom op Duits gebied.
Volgens getuigen verliep het hele drama zo vlot, zonder haperen of fouten, dat het was alsof er een operette werd opgevoerd. Van getuigen werd geen gecontroleerde verklaring opgenomen (kon toen ook niet worden opgenomen).
Bij mijn weten zijn zij later van geen enkele zijde meer gehoord. Vanuit een in de nabijheid liggende woning nam ik telefonisch contact op met mijn brigadecommandant en stelde hem globaal op de hoogte van de gebeurtenis, die had plaatsgevonden. Hij zegde toe onmiddellijk per motorvoertuig naar de plaats van het misdrijf te zullen komen.
Wij hadden ondertussen ook belangrijke sporen5 aangetroffen, ongeveer op de plaats waar de luxe auto en de Duitse ‘overvalwagen’ hadden gestaan. Wij vonden daar bloedresten (vermoedelijk van de getroffen luitenant Klop) alsmede 8 à 10 hulzen van patronen voor snelvuurwapens, duidelijk liggend op Nederlands grondgebied. Verder werd ik attent gemaakt op voetsporen achter het café Backus, komende van de Duitse grens. Het bloed en de hulzen hebben we sindsdien voortdurend in het oog gehouden en gelaten op de plaats waar deze werden aangetroffen. De andere sporen hebben we zo goed mogelijk veilig proberen te stellen.
Ongeveer 10 minuten na mijn telefonisch gesprek arriveerde de brigade-commandant, naar ik meen per motorvoertuig. Naast de bestuurder zat de wachtmeester Moerkerken.
De brigade-commandant nam vanaf dat moment de algemene leiding van het onderzoek over en droeg ons in het bijzonder op vooral onze aandacht te blijven richten op de gevonden sporen (bloed en hulzen) opdat deze door niemand zouden worden aangeraakt, verplaatst of verwijderd. Geen gemakkelijke taak, omdat inmiddels de duisternis was ingetreden. Hij sprak er over dat het Parket6 de toestand zeker in ogenschouw zou komen nemen en dat wij (de patrouille) tot dan zeker op de plaats van het misdrijf moesten blijven, zonder te worden vervangen, om eventuele vragen van het ‘Parket’ te beantwoorden. Naar mijn mening na ongeveer een uur heeft de brigade-commandant met de hem vergezellende wachtmeester, zich naar de brigade Venlo begeven, om
vandaar uit verder de meest dringende maatregelen te kunnen nemen. Ik zou met hem regelmatig telefonisch in contact blijven.
Mijn collega en ik hebben ons op een stoel, met zicht op de sporen (bloed en hulzen) geplaatst, op een afstand van naar schatting 15 à 20 meter van de Duitse grens en hebben daar zo de nacht doorgebracht. Vanaf Duitse zijde werden schijnwerpers op ons afgesteld, vermoedelijk om te voorkomen dat wij het militaire verkeer aan hun zijde konden waarnemen. Dat er veel militair verkeer was, evenals militaire bewegingen, was duidelijk door de geluiden die tot ons doordrongen. De Duitse troepen waren dan ook in staat van alarm en ik zou mij ongetwijfeld nog onrustiger hebben gemaakt dan ik al was, als ik geweten had wat mij later bekend werd, namelijk dat Hitler van plan was geweest omstreeks die tijd de operatie Fall Gelb7 te doen uitvoeren, welke operatie inhield een doorbraak van zijn legers naar het westen, met schending van onder andere de Nederlandse grens van Venlo tot Vaals.
Na zo de hele nacht te hebben doorgebracht met wachten op het ‘Parket’ zonder ons noemenswaard van onze plaats te verwijderen, werd ik des morgens omstreeks 09.00 uur door mijn brigade-commandant gebeld met de opdracht:
- Een globale schets te maken van de situatie;
- De hulzen te verzamelen en in een zak te bergen;
- Verdere sporen te verwijderen.
Het ‘Parket’, noch enige andere instantie of autoriteit(en) zou(den) de ‘plaats des misdrijfs’ in ogenschouw nemen. Wij (de patrouille) konden naar de brigade terugkeren, zonder verder nog activiteiten op welk gebied dan ook, te ontwikkelen in dit ‘Venlo-Incident’”.
Tot zover het relaas van P. Verhulst. Aansluitend hierop het relaas van C. Moerkerken.
“In de namiddag van 9 november 1939 kwam in de Marechaussee-brigade te Venlo het bericht binnen, dat zich bij café Backus aan de Duitse grens een schietpartij had voorgedaan.
Van mijn brigade-commandant, de opperwachtmeester Curfs, kreeg ik opdracht hem te vergezellen naar de opgegeven plaats. Ik kan mij niet meer herinneren op welke wijze wij ons daarheen hebben begeven, het is mogelijk per motorvoertuig.
Aldaar aangekomen troffen wij aan de Marechaussee P. Verhulst en zijn patrouillelid, waarvan mij de naam niet meer bekend is. P. Verhulst deed de brigade-commandant verslag van hetgeen in zijn vorenstaand relaas is omschreven.
Als ik mij goed herinner lag in de omgeving van de Zuidwesthoek van de waranda aan de voorzijde van het café een bloedvlek en patroonhulzen.
Uit de afgelegde verklaringen van getuigen ter plaatse kan ik mij herinneren, dat de ‘luxe auto’, waarin Payne Best, Stevens, Lemmens en Klop waren gezeten, kwam aanrijden uit de richting Venlo en tot stilstand kwam op het grindpad naast en ten westen van de waranda van café Backus. Op het moment dat de auto de bocht maakte vanaf de weg naar de westzijde van de waranda, verscheen een in burger gekleed persoon in de toegang in de zuidzijde van de waranda. Deze persoon nam op opvallende wijze zijn hoed af, waaruit de indruk kon worden gewekt alsof hij aankomende personen in de auto begroette. Op dat moment kwam vanaf Duits gebied een soort vrachtwagen (kan een ‘overvalwagen’ zijn geweest) achterwaarts rijdend Nederlands gebied op en kwam tot stilstand tegen de achterzijde van de ‘luxe auto’, die met een kabel werd aangehaakt. Deze vrachtauto werd vergezeld van een aantal in burger geklede personen, die met automatische wapens vuurden, waardoor de aldaar aanwezige personen wegvluchtten. Inmiddels had in ieder geval de luitenant Klop de auto verlaten en – ziende wat er gebeurde – vermoedelijk zijn pistool of revolver getrokken en daarmede geschoten in de richting van de overvallers. De luitenant Klop werd daarop door een van de overvallers neergeschoten en bloedend verwond. Of de andere personen zich nog in de auto bevonden is mij niet bekend. Razendsnel werd het lichaam van Klop in (vermoedelijk de vrachtauto) gegooid en werd het geheel met de overige inzittenden uit de ‘luxe auto’ naar Duits grondgebied gesleept en verdween verder binnenlands. Ook de ‘overvallers’ verdwenen naar Duits gebied. Nadat de brigade-commandant voldoende was ingelicht en de nodige maatregelen waren genomen, begaven wij ons weer naar de Marechaussee-brigade te Venlo, terwijl Verhulst en zijn patrouillelid ter plaatse achterbleven.
In de brigade aangekomen, telefoneerde de brigadecommandant met diverse instanties in de commandolijn en Justitie-autoriteiten. Zonder in te staan voor de juiste volgorde van tijd, kan ik mij daarvan het volgende herinneren.
Het telefoontoestel was een zogenaamd wandtoestel (lessenaar-model) en aangebracht in een vertrek vóór het eigenlijke bureau van de brigade-commandant. Op de lessenaar lag een vel papier of cahier voor aantekeningen. Terwijl de brigade-commandant telefoneerde, ik weet niet meer met wie, stond ik naast hem bij het telefoontoestel. De brigade-commandant maakte enkele aantekeningen en ik kon daaruit de namen Payne Best en Stevens lezen. Toen het gesprek beëindigd was en de brigade-commandant bemerkte dat ik onder andere de namen had kunnen lezen, gebood hij mij daarover met niemand te praten en het absoluut geheim te houden. Uit een verder gesprek met de brigade-commandant deelde deze mij mede, dat het niet de eerste keer was dat de luitenant Klop zich bij hem had gevoegd en hem op de hoogte had gesteld van zijn acties. Curfs had hem toen aangeraden de besprekingen te houden in de sociëteit ‘Mariaweide’ in Venlo. Of daar al eens een bespreking werd gehouden is mij niet bekend. Hoe dikwijls de luitenant Klop vóór 9 november 1939 reeds bij de brigade-commandant was geweest, is mij niet bekend. Wel heb ik begrepen dat de brigade-commandant voordien reeds op de hoogte was van de bijeenkomsten.
Toen de luitenant Klop zich op 9 november 1939 andermaal bij de brigade-commandant vervoegde en om begeleiding vroeg naar en bij de plaats van de besprekingen met Duitse personen in café Backus aan de doorlaatpost ‘Venlo-Herongen’, had Curfs hem dat nadrukkelijk afgeraden met de waarschuwing dat zulks te gevaarlijk was zo dicht bij de Duitse grens. De luitenant Klop had dat van de hand gewezen en was overtuigd van de juistheid van zijn handelen. Het vervolg was zoals in het relaas van Verhulst omschreven.
De andere dag kwam het bericht vanuit Den Haag, ik weet niet meer van welke instantie, dat het onderzoek moest worden gestopt en daarover geen verdere mededelingen mochten worden verstrekt. Verder kan ik mij nog herinneren dat op een gegeven moment, ik meen op 10 november 1939, de brigade-commandant Curfs het verzoek kreeg zich te vervoegen op het gemeentehuis te Venlo voor het verstrekken van inlichtingen. Aldaar aangekomen, aldus het verhaal van Curfs, was daar aanwezig de burgemeester van Venlo, de commissaris van Politie te Venlo, de procureur-generaal van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (Speyaart van Woerden) en ik meen ook de commissaris der Koningin in Limburg. Daar werd aan Curfs de vraag gesteld hoe een en ander was gegaan en wie de inzittenden waren van de ‘luxe auto’. Daar dit geheim was, gaf Curfs ten antwoord dat zij zich voor die informatie moesten wenden tot GSIII te Den Haag, daar hij die inlichtingen niet mocht verstrekken. Het antwoord daarop was dat daar al was geïnformeerd, doch dat geen mededelingen mochten worden verstrekt. Toen Curfs opmerkte dat hij daartoe ook niet bevoegd was wegens geheimhouding, was het onderhoud daarmede afgelopen. Bij mijn weten werd van het geheel een kort verslag opgemaakt en ingezonden. Nadien werd bij de Koninklijke Marechaussee, zowel vóór, tijdens als na de oorlog niets meer over deze zaak vernomen. Ook werd daarover, bij mijn weten, nimmer navraag gedaan of en in hoeverre de Koninklijke Marechaussee in deze zaak gemoeid was. Eén ding is zeker. Als luitenant Klop de waarschuwing van de brigade-commandant Venlo, opperwachtmeester Curfs, ter harte had genomen en op een verder van de grens gelegen plaats de bijeenkomsten had gehouden, er geen ‘Venlo-Incident’ was geweest. Hij had moeten weten dat een man, met een ervaring in de omgang met Duitsers en zijn contacten met het grensgebeuren als Curfs had, wist waarover hij sprak en welke gevaren daaraan, zeker in die tijd en op die plaats, waren verbonden.
Wij hebben gemeend onze wetenschap alsnog op papier te stellen voor de geschiedenis van de Koninklijke Marechaussee en van de brigade Venlo”.
Januari 1985,
Was getekend,
P. Verhulst,
C. Moerkerken.
Schriftelijke verslaglegging uit diverse bronnen
Walter Schellenberg
In 1939 was Walter Schellenberg betrokken bij het ensceneren van het ‘Venlo-Incident’. In november 1939 maakten twee in Nederland werkzame personen van de Britse Inlichtingendienst, Stevens en Payne Best en eenlid van de Nederlandse Inlichtingendienst, Dirk Klop, een afspraak met twee Duitse verzetslieden. Deze Duitse verzetslieden bleken echter leden van de SD te zijn. Payne Best en Stevens werden naar Duitsland ontvoerd. Dirk Klop kwam hierbij om het leven. De details over deze gebeurtenis werden bevestigd, toen de Engelse spionagedienst in 1999 delen van haar archief openstelde.
Inlichtingendienst
Een dag na deze opzienbarende noodlanding werd de gecrashte verkenner geïnspecteerd door iemand van GSIII, de Militaire Inlichtingendienst. Het was Dirk Klop. Geheime papieren vond hij niet. Een maand later zou hij tijdens een berucht grensincident met de Duitsers bij Venlo dodelijk gewond raken.
‘Venlo-Incident’
Actie die de SD op 9 november 1939 bij Venlo uitvoerde. Twee in Nederland werkzame agenten van de Britse Inlichtingendienst zouden samen met luitenant Dirk Klop van de Nederlandse Inlichtingendienst, vertegenwoordigers van Duits militair verzet tegen Hitler ontmoeten. Deze verzetslieden waren echter provocateurs8 van de SD. De agenten en Klop werden naar Duitsland ontvoerd. In het gevecht werd Klop dodelijk gewond. Toch werd van Duitse zijde beweerd dat Klop voor zijn dood had toegegeven dat de Engelse en de Nederlandse Generale Staf een complot hadden gesmeed om de Duitse regering omver te werpen.
Gestapo kidnaps British agents
In Holland… Two British Secret Intelligence Service (MI6) officers, Major Richard Stevens and Captain S. Payne Best, are kidnapped by the Gestapo while attempting to contact members of the German resistance to the Nazis. The two British agents have been meeting with a ‘Major Schaemmle’ who claims to represent German Army officers plotting to overthrow Hitler (He is actually Walther Schellenberg, a Gestapo officer). Their meetings have been at Venlo, 5 miles (8 km) from the German border. Today, they are to meet at a cafe a few yards from the border. Upon arriving, their car is hit by machinegun fire, they are overpowered by German security forces and forcibly taken across the border. Himmler ordered the kidnapping immediately after the Munich bombing incident. One of the officers is carrying a list of British agents with him and from this and other indiscretions as well as from their interrogation, the German authorities are able to arrest many British agents in former Czechoslovakia and other occupied territory. The ‘Venlo-Incident’ is a serious setback for British Intelligence. Both officers remain imprisoned until April 1945.
Naujocks
Naujocks was also involved in the ‘Venlo-incident’, where he and 16 other SD men abducted two British intelligence officers, Captain Sigismund Payne Best and Major Richard Henry Stevens. A story was then told that these officers had directed a bomb plot to kill Hitler. The ‘Venlo-incident’ was to be the excuse for invading the Low Countries.
NS-Propaganda
Die nationalsozialistische Deutung prägte die erste Interpretation der Tat. Die NS-Führung musste zwar kurz nach Elsers Festnahme bereits Mitte November 1939 dessen Täterschaft akzeptieren. Allerdings weigerte sich das Regime, diese Wahrheit zu verkünden. Zu brisant wäre sie gewesen. Die These, Elser sei ein Werkzeug des britischen Geheimdienstes, geht auf NSPropagandaminister Joseph Goebbels zurück, der bereits in der Nacht nach dem Attentat behauptet hatte: “Das Attentat sei zweifellos in London erdacht worden”. Die Organisation des Anschlags habe Otto Strasser, der Führer der Schwarzen Front9, einer auch im Ausland sehr aktiven Oppositionsbewegung früherer Nationalsozialisten, übernommen.
Um diese Verschwörungsthese zu stützen, lenkte die NSPropaganda die Aufmerksamkeit auf die britischen Geheimdienstagenten Payne Best und Stevens, die am 9e November 1939 in Venlo in eine langfristig vorbereitete Falle des deutschen SD-Auslandsgeheimdienstes gelaufen waren. Die beiden Entführten wurden zu ‘Hintermännern’ des Münchener Anschlags stilisiert, obwohl sie in Wirklichkeit nichts damit zu tun hatten. Die NS-Führung plante gegen Elser und die beiden britischen Offiziere nach einem siegreichen Ende des Krieges einen Schauprozess vor dem Volksgerichtshof.
Deshalb wurde Elser seit 1940 ebenso wie die beiden Briten im Zellenbau des KZ10 Sachsenhausen gefangen gehalten. Elser wurde hier Tag und Nacht von mindestens zwei SS-Männern bewacht. Von Kontakten zu anderen Gefangenen blieb er völlig abgeschnitten und verbrachte so mehr als fünf Jahre in totaler Isolation.
Niets van deze pagina mag worden:
- Gekopieerd;
- Verveelvoudigd;
- Opgeslagen in een geautomatiseerd bestand;
- Openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, hetzij mechanisch, hetzij door opnamen of op enige andere manier,
zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgeverij.
© 2005 Uitgeverij
F.H.J. Schallenberg
ISBN 90-9019389-8 /
NUR 680
Alle rechten
voorbehouden.