Hoofdstuk 3
Uitzetten brigade in Venlo
Na het vertrek van de Franse troepen1 uit ons land, landde op 30 november 1813 om 4 uur ’s middags in een vissersboot op het strand van Scheveningen de rijzige, ernstige 41 jarige erfprins Willem Hendrik2, die op 29 maart 1814 de eed op de grondwet aflegde, op 1 augustus 1814 de soevereiniteit over België aanvaardde en op 16 maart 1815 als koning Willem I ging regeren over noord- en zuid Nederland.
Bij besluit van 26 oktober 1814 nummer 498 richtte hij als soeverein vorst in de Belgische provincies een korps Marechaussee op. “Voulant établir un corps De Marechausée3 Gendarmerie …….” Zo start het besluit van Koning Willem I, tot oprichting van het korps Marechaussee, waarbij hij eigenhandig de oorspronkelijke term “Gendarmerie” doorhaalde en er Marechaussée vóór schreef. “Er zal worden opgericht een Korps Marechaussee, bestemd om de orde te handhaven, de uitvoering der wetten te verzekeren en te waken voor de veiligheid der grenzen en grote wegen.” De koning wenste dat het korps deze naam zou dragen. De koning besefte dat de benaming Gendarmerie, na de Franse overheersing, te zeer beladen was. De Koning wenste dat het Korps deze naam zou dragen. De Marechaussee werd belast met het verrichten van Politie-diensten voor de krijgsmacht, maar daarnaast fungeerde de Marechaussee ook als een ‘orgaan van de Rijkspolitie’. Ondanks de afwijkende naamgeving stoelde ook de Marechaussee, naar Frans voorbeeld, op de internationaal gehanteerde Gendarmeriegrondslag:
1. De militaire status;
2. Het gekazeneerd4 zijn;
3. Het bereden5 zijn.
Op grond van het besluit van 26 oktober 1814, werd op 11 mei 1815 een ‘Compagnie Marechaussee’ opgericht in de provincie Limburg te weten het huidige Belgische en Nederlandse Limburg. Deze Compagnie bestond uit: 1 kapitein-commandant, 1 luitenant, 1 luitenantkwartiermeester, 1 opperwachtmeester en verder 75 manschappen te paard en 9 te voet. In aantal was het toen nog geen indrukwekkend Korps voor een dergelijk grote provincie. Daarom werd onmiddellijk begonnen deze Compagnie zo snel mogelijk uit te breiden door militairen aan te nemen. De meesten waren al in Franse, Engelse of Oostenrijkse dienst geweest.
Toen na de Belgische opstand6 in 1830 de wapenstilstand door België en Nederland werd aanvaard, viel de Limburgse Compagnie, einde oktober, als eenheid uit elkaar. Al naar gelang hun landaard sloot ieder persoonlijk, zowel officieren als manschappen, zich óf bij Nederland óf bij België aan. De Marechaussees, die de Belgische zijde hadden gekozen, werden tot een nieuw Korps verenigd onder de naam Gendarmerie Nationale, later de Rijkswacht7 en werden gelegerd in de toenmalige provincie Limburg, die van 1830 tot 1839 geheel in Belgische handen was. De toestand veranderde echter in 1839. Na een tiendaagse veldtocht herwon Koning Willem I zijn diplomatieke aanzien, zodat de grote mogendheden de voorstellen wijzigden. Limburg zou nu worden gesplitst in een Belgisch en een Nederlands deel. Deze splitsing kreeg haar beslag bij de uiteindelijke vrede tussen de twee landen in 1839. Het gebied ten oosten van de Maas plus Maastricht werd de Nederlandse provincie Limburg met Maastricht als hoofdstad, het gebied ten westen van de Maas werd de Belgische provincie Limburg met Hasselt als nieuwe hoofdstad.
Begin augustus 1839 kreeg ritmeester8 Hoppenbrouwer, commandant van de ‘1e Compagnie veldeskadron9 Marechaussee’ opdracht, het Nederlandse gedeelte van de provincie Limburg onder het gezag van de koning te stellen. Op 4 augustus 1839 kwam het eskadron te Venlo aan en het was in deze stad dat bekend werd gemaakt, dat de 1e Compagnie Veldeskadron ophield te bestaan en voortaan ‘Compagnie van Limburg’ zou heten. De titel van de commandant veranderde van ritmeester in kapitein. De nieuwe Compagnie bestond toen uit 1 kapitein-commandant, een 1e en twee 2e luitenants, 1 opperwachtmeester, 79 manschappen te paard en 47 te voet. De manschappen bestemd voor de brigade Venlo bleven hier achter en waren dus op hun standplaats aangekomen. Op deze dag, 4 augustus 1839, was dus de brigade Venlo ‘uitgezet’! Twee dagen later werden brigades ‘uitgezet’ in Kessel, later Reuver, Well, Horst, Weert en Gennep. Uit correspondentie kan worden afgeleid dat de Marechaussee, die in 1839 naar Limburg kwam, geen gemakkelijke taak had. De bevolking was tegen het Nederlandse gezag en gaf openlijk en ondubbelzinnig blijk van haar aanhankelijkheid aan België. Bovendien was de Marechaussee de vertegenwoordiging van een gezag dat zij, op zijn minst, niet onmiddellijk wenste te erkennen.
In die jaren was zij vrijwel de enige Politie in Limburg en als de bewoners tot de orde geroepen moesten worden, was daarvoor alleen de Marechaussee beschikbaar.
Zij kwamen dus daadwerkelijk in conflict met de bewoners. Al deze omstandigheden hebben hun taak destijds zeer verzwaard.
Wat kapitein Hoppenbrouwer van de Compagnie Limburg in zijn beroemde eerste eerste Dagorder heeft gezegd werd bewaarheid. De Marechaussee was de steunpilaar van het Koninkrijk, de handhaver van de wet en de goede orde en werd geacht en geëerbiedigd.
Niets van deze pagina mag worden:
- Gekopieerd;
- Verveelvoudigd;
- Opgeslagen in een geautomatiseerd bestand;
- Openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, hetzij mechanisch, hetzij door opnamen of op enige andere manier,
zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgeverij.
© 2005 Uitgeverij
F.H.J. Schallenberg
ISBN 90-9019389-8 /
NUR 680
Alle rechten
voorbehouden.